Go, song of mine
En hij is niet eens van mij, maar van Elgar. In een vorig blog al beschreven. Als nieuwe Queeste. Nu wil ik het over een ander aspect hebben van dezelfde onderneming. Eigenlijk om duidelijk te maken welke achtergrond er zit achter de oefentracks die wij als koor gebruiken. Niet om op te scheppen of belangrijk te doen. Maar omdat het een prachtige en spannende wereld is, waar je als argeloze luisteraar waarschijnlijk geen weet van hebt.
De titel was eerst nog: Feest! Feest! Feest! Want eindelijk is de 2.0 versie van dit lied klaar. Dat heeft ongelogen drie maanden geduurd, vaak uren per week aan gewerkt. Met afstand de song waar wij (Finn en ik) de meeste tijd aan hebben besteed.
En natuurlijk vraag je je tijdens die maandenlange exercitie meer dan eens af: is dit allemaal wel de moeite waard? Wordt het eigenlijk wel mooi? Tot op het laatst aan toe. En het is net als met de renovatie van de Eusebiustoren. Pas op het laatst, als de stijgers weggehaald worden na jaren geduldig metselen en voegen, het laatste verfje aangebracht, de lichten aangestoken, dan gloeit ook opeens de trots.
Misschien iets te veel drama voor een gewone oefentrack, maar toch… Wij zijn echt heel blij. En natuurlijk zullen critici zeggen, dat er stemmen zijn gelijk getrokken, dat de gitaar helemaal niet origineel is. Dat dit, dat dat…
Maar van binnen denk ik, nee voel ik: “Zó wil ik het horen.”
Go, song of mine, and break the hardness of the heart of man.
Dankjewel Finn. Dankjewel Femke. Dankjewel Erna. Dank je wel, Oda. En last but not least: Dankjewel Edward.